
Vergroot je zelfvertrouwen door je generalisaties te veranderen
Alleen saaie mensen kijken TV.
Iedereen is zo cynisch tegenwoordig.
Ik ben altijd onzeker als ik nieuwe mensen ontmoet.
Een te snelle conclusie, een argument zonder basis, een on-representatief voorbeeld, een delusional conclusion – hoe je het ook noemen wil, een generalisatie is zelden (niet nooit!) iets goeds. Ook al hebben we het niet altijd in de gaten, ons wereldmodel bezit vele generalisaties over mensen en hun gedrag, die op veel verschillende manieren invloed op ons hebben.
Ben je klaar om erachter te komen wat de jouwe zijn?
Bijna iedereen is wel bekend met de term stereotype. Een stereotype op zichzelf is natuurlijk een generalisatie, of vooroordeel, maar waar we in dit artikel op focussen, zijn de generalisaties die we gebruiken in onze taal.
We gaan het hebben over welke soorten taal-generalisaties er zijn, hoe ze eruit zien (of klinken) en hoe je kan reageren als je er één hoort, om hiermee de (onbewuste) generalisatie van de ander te doorbreken. Door dit
te doen vind je een manier om door je eigen taalpatronen (en die van anderen) heen te kijken.

1. Universele hoeveelheidswoorden
Universele hoeveelheidswoorden worden heel vaak gebruikt. Bekende universele hoeveelheidswoorden zijn:
- Alles / niets
- Iedereen / niemand
- Altijd / nooit
- Absoluut
- Overal / nergens
Deze taalpatronen worden gebruikt wanneer mensen praten over groepen, situaties, aspecten van iets, locaties, etc. Een specifiek onderwerp wordt uitgebreid of verkleind, zonder dat degene die het zegt weet of het echt waar is of niet.
Whether you think you can, or you think you can’t, you’re right.
Door deze patronen in je taal te gebruiken – ook al gaat dit grotendeels onbewust – vergroot of verklein je gevoelens of gedachten.
Je kan veel van deze taalpatronen herkennen door je te proberen er bewust van te zijn als je met mensen praat. Bijvoorbeeld: als je zegt “Ik ben altijd onzeker als ik nieuwe mensen ontmoet.”, verklein je je eigen mogelijkheden tot groei; en vergroot je je eigen gevoelens van onzekerheid.
Als mensen deze taalpatronen gebruiken, lopen ze ‘vast’ in een bepaald gevoel. Een paar voorbeelden:
- “Hij zegt nooit iets aardigs tegen me.”
- “Niemand begrijpt me.”
- “Iedereen houdt van de zon.”
- “Ik zal dat nooit kunnen doen.”
- “Alles is verpest.”
Uitspraken als deze zorgen ervoor dat je vasthoudt aan een overtuiging die je hebt. Een overtuiging die, in veel gevallen, geen juiste weergave is van de realiteit.

Wat kan ik eraan doen?
Om te werken aan je eigen taalpatronen (en die van anderen), laten we het “Ik ben altijd onzeker”-voorbeeld nemen.
Als je tegen jezelf blijft zeggen dat je onzeker bent, ben je jezelf eigenlijk aan het labelen. Je zorgt er dan zelf voor dat je, zodra je nieuwe mensen ontmoet, automatisch denkt: “Ik ga me onzeker voelen, want ik ben altijd onzeker als ik nieuwe mensen ontmoet.”. Dit wordt dan vanzelf een self-fulfilling prophecy.
Het is belangrijk om het universele hoeveelheidswoord uit de zin die je zegt, denkt of hoort, uit te dagen. Vraag aan de ander (of aan jezelf):
- “Ben je echt altijd onzeker als je nieuwe mensen ontmoet?”
- “Altijd?”
- “Is er nog nooit een moment geweest dat je je in zo’n situatie niet onzeker voelde?”
Nu kan je gaan vragen naar specifiekere details en/of concrete informatie:
- “Ben je wellicht alleen maar een beetje onzeker als je nieuwe mensen ontmoet die je niet zo mag?”

Dit maakt een groot verschil! De beste manier is om dat ene woord in de zin uit te dagen, of om het tegenovergestelde te overdrijven (“Je bent nooit onzeker.”). Als je dit doet wordt degene met wie je praat zich bewust van zijn/haar universele hoeveelheidswoord, en gaan ze over hun overtuiging nadenken.
Een paar andere voorbeelden:
- “Al mijn collega’s zijn lui.”
- “Allemaal?” of “Welke bedoel je, specifiek?”
- “Hij zegt nooit iets aardigs tegen me.”
- “Nooit? Kan je één enkel aardig iets bedenken dat hij tegen je heeft gezegd?”
- “Alles is verpest.”
- “Alles? Kan je één ding bedenken wat nog wel goed is?”
- “Ik zal dat nooit kunnen doen.”
- >“Nooit?” of “Heb je ooit iets gedaan waarvan je dacht dat je het niet kon?”

2. Modale operatoren
Modale operatoren zijn woorden die we gebruiken om informatie te geven (bewust of onbewust) over regels die we in ons leven hebben, en over ons mentale wereldmodel. Als we een modale operator als generalisatie gebruiken, hebben we het meestal over regels, gebrek aan keuzemogelijkheden en/of een benodigdheid.
Modale operatoren geven een indicatie van alles-of-niets, zwart/wit-manier van denken. Deze woorden verraden vaak, onbewust, jouw persoonlijke ethiek.
Voorbeelden van modale operatoren zijn:
- Hoort / hoort niet
- “Je hoort niet met je mond vol te praten.”
- Nodig / niet nodig
- “Ik heb een goede internetverbinding nodig om te leven.”
- Moet / moet niet
- “Ik moet aardig tegen haar doen, want anders…”
- Zou / zou niet
- “Je zou je niet zo moeten gedragen.”
- Willen / niet willen
- “Ik wil niet meer naar school, nooit meer!”
- Kan / kan niet
- “Ik kan haar nooit vertellen dat ik gevoelens voor haar heb.”
Merk je de druk en noodzakelijkheid die elk van deze modale operatoren met zich meebrengt?

Wat kan ik eraan doen?
Reageren op een modale operator als je er een hoort/herkent, doe je door het Meta Model te gebruiken. Dit houdt in dat je een vraag stelt als reactie – een vraag die de opmerking van de ander uitdaagt. Deze vraag is:
Wat zou er gebeuren als je X niet deed (of wel deed)?
Door deze vraag te stellen, ‘forceer’ je je gesprekspartner om dit (voorheen onmogelijke) beeld toch voor zich te zien. Tot op dit moment had je gesprekspartner die optie hoogstwaarschijnlijk nog niet overwogen – jij zorgt er dus voor dat ze grijs kunnen zien, waar ze eerst alleen zwart/wit zagen. Je maakt het onmogelijke mogelijk!
Een paar voorbeelden:
- “Ik wil niet meer naar school, nooit meer!”
- Wat zou er allemaal gebeuren als je wel naar school ging (nu en in de toekomst)?
- “Je zou je niet zo moeten gedragen.”
- Wat zou er gebeuren als ik me wel zo gedraag?
- “Ik moet aardig tegen haar doen, want anders…”
- Wat zou er gebeuren als ik eerlijk was? Wat zou er gebeuren als ik niet aardig tegen haar ben, als ik dat niet meen?
- “Ik kan haar nooit vertellen dat ik gevoelens voor haar heb.”
- Wat zou er gebeuren als ik het haar wel zou vertellen? Wat als ik het haar vertel, en zij voelt hetzelfde?
You cannot revolutionize your mind and your thoughts until you revolutionize the language that you use.
Als je zo’n Meta-vraag stelt, kunnen er een paar dingen gebeuren:
- De generalisatie die de ander had is niet realistisch of niet waar.
- De generalisatie is wel waar, maar ze kunnen dingen veranderen; er is een (nieuwe) keuzemogelijkheid.
- Er kunnen nu alternatieve uitkomsten worden gezien waaruit te kiezen valt, zodat de ander de uitkomst kan hebben die gewenst is.
Zoals je ziet – het ‘grijze’ gebied is een gift! Natuurlijk kan je de Meta-vragen ook aan jezelf stellen, als je merkt dat je een modale operator gebruikt in je gedachten of woorden.

3. Overdrijvingen
Overdrijvingen vinden plaats wanneer onderwerpen, meningen of andere dingen zover uitvergroot worden dat ze vaak niet meer waar of eerlijk zijn. Mensen doen dit vaak om een punt te maken of om te benadrukken hoe belangrijk het is wat ze zeggen.
Vaak is het zo dat mensen die enorm overdrijven in het uitdrukken van gevoelens of relaties, te weinig erkenning ervaren m.b.t. het onderwerp waar ze over praten. Later in het artikel komen we nog terug op hoe je deze mensen die erkenning kan geven.
Voorbeelden van overdrijvingen zijn:
- Deze auto is duizend jaar oud.
- Zijn brein heeft het formaat van een erwt.
- Je lijkt precies op Angelina Jolie.
- Hij vergaat van de pijn.
- Ik heb zo veel honger; ik kan wel een paard op.
- Ik wil nooit meer met je praten!
- Mijn rugtas weegt echt honderd kilo.
- Je bent de gemeenste persoon in de wereld.
Exaggeration is truth that has lost its temper.
Wat kan ik eraan doen?
Natuurlijk zijn niet alle overdrijvingen slecht. Als iemand je zegt dat je precies op Angelina Jolie lijkt, zouden we je willen aanraden om er niet tegenin te gaan. Accepteer het slechts en laat je ego ervan genieten!
Maar als het aankomt op persoonlijke opmerkingen, kan het zo zijn dat je het niet eens bent met wat er wordt gezegd. Als dat het geval is, zou je de ander kunnen vragen:
“Is wat je zegt echt realistisch?” / “Is wat je zegt echt waar?”
Een paar van de voorbeelden van hierboven, met een passende reactie:
- Je bent de gemeenste persoon in de wereld.
- “Is dat echt waar? Zou je niet een gemener iemand kunnen bedenken? Heb ik geen enkele fijne eigenschap?”
- Ik wil nooit meer met je praten!
- “Ga je echt nooit, nooit meer met me praten (zelfs niet als ik met een bos rozen aan je deur sta)?”
- Zijn brein heeft het formaat van een erwt.
- “Heeft hij dan geen enkele mentale capaciteiten? Wat zijn zijn talenten, wat zijn zijn sterke kanten?”

4. Assumpties
Assumpties zijn aannames (conclusies) die we maken, gebaseerd op onze eigen ervaringen of onze verbeelding. Het is een beetje alsof we de gedachten van de ander lezen. Maar wie kan dat nou echt?
Bijvoorbeeld:
- “Hij vindt me vast dom.”
- “Ze zal wel echt over me heen zijn.”
- “Ze vinden me niet aardig.”
- “Ze denken vast dat ze heel cool zijn.”
Je vult deze gedachten als het ware in voor anderen, zonder te weten of ze waar zijn of niet. En toch hebben deze assumpties invloed op je mening en zelfs op het resultaat of verloop van gesprekken. Als je dergelijke gedachten hebt kan het zo zijn dat je het gesprek (wellicht onbedoeld) in een hele andere richting stuurt dan je zou willen.
Asking is the key to knowing.
Een kleine tip: pas op voor de term ‘ze’. ‘Ze’ voorspellen wat er in de mode is dit seizoen, ‘ze’ vinden je misschien niet aardig… Reality check: ‘ze’ bestaan niet!
Wat kan ik eraan doen?
Allereerst is het belangrijk om je bewust te worden van de gedachten (assumpties) die je hebt. Daarna kan je ze gaan uitdagen:
- “Ze vinden me niet aardig.”
- Hoe weet je dat? Hebben ze je dat verteld? Denk je dat ze je allemaal niet aardig vinden?
- “Hij vindt me vast dom.”
- Ook hier: Hoe weet je dat? Heeft hij het je gezegd? Misschien draaide hij alleen zijn hoofd weg omdat er een vogel voorbijkwam, en niet omdat hij niet in je geinteresseerd is.

Zeg nooit nooit!
Te snelle conclusies over dingen trekken als je niet weet of ze wel waar zijn, gaat je niet helpen. Breid je manier van denken uit – stap uit je comfort-zone!
Pak je generalisaties aan door je eigen gedachten en die van anderen uit te dagen en te bevragen.
Als je jezelf labelt met een generalisatie, dan zal je je ook gaan gedragen naar het label. Blijf jezelf afvragen: “Is dit echt waar? Hoe weet ik dit? Hoe kan ik dit veranderen of omdraaien?”.
Je zult merken dat als je de juiste vragen stelt als je een generalisatie tegenkomt, je veel sneller naar de kern (en de waarheid) van de dingen kunt komen!